De drachtige cavia

Door Dr. Eva Stoffels, dierenarts bij Dierenartspraktijk Marumoto, Hoevenweg 18, 7722 PN Dalfsen

Fokken met cavia’s lijkt eenvoudig. Je zet een beertje bij een zeugje, het zeugje wordt binnen 2 weken (oestrus om 15-17 dagen) gedekt en ongeveer 10 weken later (drachtduur 68-72 dagen) komen de kleintjes  “kant en klaar” op de wereld. Niets is zo schattig als kleine beestjes die een uur na de bevalling, net opgedroogd, piepend door het hok huppelen. Als dierenarts kom ik helaas in aanraking met minder schattige aspecten van het fokken. Daar gaat mijn artikel over – de meest voorkomende problemen in dracht, van dekken tot geboorte.

Superfoetatie.

Dit gebeurt als men de beer te lang bij de zeug laat zitten, meer dan 2 weken na de dekking. In theorie zou het drachthormoon – progesteron – de voortplantingscyclus moeten onderdrukken. Maar in de praktijk kan de zeug alsnog opnieuw gedekt worden bij haar volgende cyclus. Dit zal 1 max. 2 extra pups opleveren, die vaak omschreven worden als “achterblijvertjes”. In het best case scenario wordt het nest van de eerste dekking à terme geboren, met normaal volgroeide pups. De achterblijvers met een laag geboortegewicht (30-40 g), schaarse beharing en witte nageltjes, zullen slechts enkele dagen overleven omdat hun longen onvoldoende ontwikkeld zijn. In het worst case scenario sterft een van de achterblijvers in de baarmoeder, waardoor de zeug gaat aborteren. Dit heeft een zeer slechte prognose voor de zeug (de pups overleven het sowieso niet). Dus beter de beer op tijd weghalen.

Abortus.

Dit heeft altijd een oorzaak. Een gezonde zeug gaat niet “zomaar” aborteren. De hoofdoorzaak van abortus is een systemische infectie. Daarbij komen de ontstekingsstoffen (prostaglandines) vrij in het bloed. Dit veroorzaakt lediging van de baarmoeder. Een zeug die aborteert is dus hoogstwaarschijnlijk ernstig ziek. Het kan een luchtweginfectie zijn (bordetellose, streptokokken, stafylokokken) of een kiem die specifiek het geslachtsstelsel invadeert (Chlamydophila, Campylobacter), of toxoplasmose (opgelet katten!), of een opklimmende infectie vanuit de baarmoeder (placentitis, sterfte van een van de jongen), of nagenoeg iedere infectie. Een zeug na abortus is erg kwetsbaar – door de structuur van de placenta is er heel nauw contact tussen de vruchten en het maternale bloed. Dus, zonder behandeling zal de zeug vaak bezwijken aan bloedinfectie (septicaemie). Het is absoluut aan te raden om zo een zeug met antibiotica (ik geef dikwijls gentamicine of enrofloxacine of cefquinome) en ontstekingsremmers (flunixine) te behandelen. Desnoods kan men de baarmoeder spoelen en antibiotica er direct in brengen.

Een andere gevreesde complicatie van abortus is baarmoeder prolaps (Fig. 1). Dit heeft een slechte prognose. Men kan nog repositie of hysterectomie proberen, maar meestal is er reeds infectie in het bloed gekomen, de zeug heeft te veel interne bloedingen gehad en is te zwak om de operatie te overleven.

Dracht toxaemie.

Dit is een verzamelnaam van de meest gevreesde complicaties tijdens de dracht (vnl. de tweede helft van de dracht – vanaf 5-6 weken). De pathofysiologie is eigenlijk hetzelfde als bij herkauwers (“fat cow disease” of “twin lamb disease”). Het is typisch een secundair fysiologisch proces in gang gezet door uiteenlopende oorzaken.

Snelgroeiende foetussen en grote worpen vergen nogal wat voedingsstoffen van de zeug. Als de zeug gezond is, voldoende voeding ter beschikking heeft, en in goede omstandigheden is gehuisvest, zal ze voldoende eten om aan deze verhoogde energiebehoefte te voldoen. Maar als dit niet het geval is – typisch door de verkeerde huisvesting (hitte, geen toegang tot voer en water, stress), of andere ziektes – zal ze snel in energienood raken. Het bloedsuikerniveau daalt waardoor het lichaam ketonen gaat aanmaken die als noodenergiebron zouden moeten dienen. Dit leidt echter tot algemene vergiftiging en verzuring (systemische acidose), sterfte van de foetussen, orgaanfalen bij de zeug (leververvetting, nierschade) en dood. Symptomatisch ziet men dat de drachtige zeug opeens “vreemd doet”: eet niet, zit opgedoken in een hoekje, soms ziet men kwijlen en rillingen. Chemische geur (ketonen) is soms te ruiken, maar niet altijd. Diagnose wordt gesteld a.d.h.v bloed- (lage suiker, ketonemie) en urineonderzoek. In de urine zien wij de niercompensatie van acidose (pH 5 of 6 i.p.v. normale pH van 8-9), hoog eiwit en ketonen (Fig. 2), in eindfase ook hoge leverwaarden en hemoglobine. De prognose is in het algemeen niet gunstig. Sommige fokkers dienen dan propyleenglycol toe om snel de bloedsuiker omhoog te krijgen. Dit is meestal onvoldoende. Ik beschouw dracht toxaemie als een echte emergency. Ik dien altijd een infuus glucose en bicarbonaat toe, voor bloedsuiker- en zuur-basecorrectie. Verder kijk ik echografisch of de foetussen nog leven. Als ze leven, probeer ik de zeug te stabiliseren en de oorzaak van deze toestand te vinden en behandelen (andere ziektes, oververhitting). Als een van de foetussen afgestorven is, probeer ik abortus te induceren met prostaglandines en oxytocine. Echter, dit lukt enkel in de laatste week van de dracht. In de vroegere fase dien ik Alizin (aglepristone) toe. Als laatste redmiddel pas ik hysterectomie toe (met zeer lage dosering van verdovende middelen en hoofdzakelijk met epidurale anesthesie). Maar dit heeft hoe dan ook een slechte prognose als de zeug reeds uitgesproken ketonemie en acidose had. Voorkomen – dus de zeug heel nauw observeren, zorgen voor voldoende voer en water en niet te hoge temperaturen in het hok –  is beter dan genezen.

Weeën zwakte door calciumgebrek.

In het groeiproces van de foetussen wordt er nogal veel calcium verbruikt. Bij jonge zeugjes wordt dit gecompenseerd door botafbraak (botontkalking), zodat de calciumspiegels van het bloed normaal blijven. Bij oudere dieren (>4 jaar) werkt dit proces niet goed genoeg, waardoor hypocalcaemie optreedt. Daardoor kunnen de weeën stagneren. Mijn advies is: i) niet fokken met oudere dieren en ii) calcium supplementeren bij alle drachtige zeugjes. Immers, botontkalking is altijd ongunstig voor de gezondheid, ook bij jonge dieren. Men kan calcium gluconaat samen met het voer toedienen, of zorgen voor calciumrijke groente in het dieet (boerenkool, broccoli). Als een oud zeugje moet bevallen is het aan te raden dit onder het toezicht van een competente dierenarts te laten gebeuren (calcium en oxytocine spuitjes klaar).

Dystocie door onvoldoende ontsluiting.

De volgroeide foetussen zijn erg groot, in normale omstandgheden zouden ze niet door het geboortekanaal kunnen passeren. Gelukkig wordt het geboortekanaal ca. 4-7 dagen voor de partus vergroot. O.i.v. een van de dachthormonen – relaxine gaan de schaambeenhelften uit elkaar (de symfyse gaat open, zie Fig. 3). Dit kan echter alleen als de symfyse nog kraakbenig is. Bij zeugjes ouder dan 1 jaar is de symfyse verbeend zodat het geboortekanaal niet meer kan vergroten. Het is uiteraard geen “alarmklok” die afgaat na 1 jaar, maar een geleidelijk proces. Dus hoe ouder het zeugje bij de eerste bevalling, hoe hoger het risico van geboorteproblemen. Het wordt sterk afgeraden zeugjes ouder dan 10 maanden te laten dekken.

Als een ouder zeugje toch per ongeluk wordt gedekt, kan de dracht i) afgebroken worden (Alizin – aglepristone, niet zonder risico’s) of ii) heel nauw opgevolgd worden, met radiografische controle van de separatie van schaambeenhelften. Bij normaal verlopende dracht kan men t.z.t. keizersnede laten uitvoeren met een redelijk goede prognose voor de moeder en jongen. Mocht het zeugje al begonnen zijn met partus: als ze geboorteproblemen heeft , te weten – persen terwijl er geen ontsluiting is, groene uitvloei uit de vulva (placentale loslating en intrauteriene bloeding) – mag men absoluut geen weeën opwekken (geen oxytocine dus) maar in tegendeel, een tocolyticum (clenbuterol) toedienen en met spoed keizersnede uitvoeren. De jongen sterven immers snel af als de placenta niet meer functioneel is.

Al met al zijn dracht- en geboorteproblemen relatief zeldzaam bij verantwoordelijke fok, goede verzorging, voeding en huisvesting van de dieren. Uiteraard kunnen er ongelukken gebeuren, zelfs op de beste kwekerijen. Maar als een bepaalde fokker structureel ziekte en sterfte bij drachtige zeugjes en jongen meemaakt, zal hij/zij kritisch moeten kijken naar de gezondheid en levensomstandigheden van zijn/haar dieren. Geboorteproblemen zijn immers typisch “bedrijfsproblemen”.

W. van der Panne Handel & Transport